Ten diepste zijn we allemaal mens

Ten diepste zijn we allemaal mens

Voor mijn opleiding heb ik een tekst geschreven voor het vak filosofie, het is mijn eindproduct en ook weer een eerste tekst om actief te worden op mijn blog 🙂

Inmiddels werk ik al ruim 8 jaar in de geestelijke gezondheidszorg waarvan ongeveer 5 jaar binnen dezelfde instelling. Op het instellingsterrein leerde ik M. kennen. We bleken een connectie te hebben die heel weinig te maken had met mijn werk. We hadden gemeenschappelijke interesses, onder andere surfen, muziek en het belangrijkste: interesse in religie en zingeving. We leerden elkaar kennen door samen cola te drinken in zijn “appartement” en allerlei levensvragen te bespreken. M. heeft bijzondere denkbeelden waarin hij de schepper van het universum is en dingen weet die voor ons nog onbekend zijn. Hij deelt dit graag met mij en ik probeer er samen met hem betekenis aan te geven. Onze werelden zijn totaal anders maar ons menszijn en de vragen die we hebben verbindt ons. Ik hecht veel waarde aan onze, zoals ik het noem, professionele vriendschap. Aanleiding voor dit essay was een ontmoeting tussen ons waarbij ik hem wat overgebleven koekjes wilde brengen. Omdat ik onverwacht kwam was zijn hek gesloten, die is alleen open in overleg met de begeleiding op de afdeling. Hierdoor moest ik koekjes onder het hek doorschuiven. Dit beeld hield me lang bezig. Ik kon naar huis rijden en mijn eigen keuzes maken, ik heb controle over mijn eigen leven. Het contrast was groot terwijl we allebei mensen zijn binnen dezelfde maatschappij.  Ik begon me af te vragen waarom hij geen zeggenschap heeft over zijn eigen bewegingsvrijheid. Ik ken hem als een redelijk persoon waarmee je goed contact kan hebben, mits je hem serieus neemt en als gelijke behandelt. Voor mij voelt hij als een gelijke maar blijkbaar ligt dit als je op een dergelijk terrein woont toch anders. Aan deze manier van werken moet een mensbeeld ten grondslag liggen. In dit essay wil ik een aantal mensbeelden bespreken die van invloed zijn op de manier waarop we omgaan met cliënten die wonen op de terreinen van psychiatrische instellingen. 

Een belangrijk onderscheid moeten we maken tussen psychisch lijden en psychiatrische stoornissen. In de GGZ loopt dit inmiddels door elkaar heen. Er melden zich mensen met psychisch lijden en mensen met psychiatrische stoornissen. Dit heeft te maken met de verandering in de geestelijke gezondheidszorg. Er wordt aanbod gedaan op zowel zorg als het mentale welzijn. Hierdoor is het onduidelijk voor wie de GGZ en in het speciaal de specialistische GGZ bedoeld is. In zijn boek: “het tekort van het teveel” laat Damiaan Denys zien dat psychisch lijden van betekenis kan zijn. Het laat ons eigenlijk de werkelijkheid zien. Het lijden verhoudt zich tot iets wat het niet is, het niets is hier de verbeelding van de verwachtingen van het leven, van mezelf, van de ander en de wereld (Denys, 2020, 227). Dit lijden kan ons iets vertellen. Als we de tijd nemen om er betekenis aan te geven en geen directe actie hoeven te ondernemen. De GGZ vraagt wel om directe actie, onze maatschappij vraagt om directe actie. Psychiatrische stoornissen daarentegen, het echte psychische lijden volgens Denys, hebben geen betekenis. Het gaat om psychiatrische diagnoses die hun oorsprong vinden in de biologie en vaak een biologische oorzaak hebben. Hier kan je moeilijk betekenis aan verlenen. Hoe raakt dit dan het mensbeeld in de GGZ? In principe hebben alle mensen die wonen op het terrein van een psychiatrische instelling een psychiatrische diagnose. Dit betekent dat hun leven ernstig verstoord wordt door waar ze mee kampen. In het geval van mijn vriend M. betekent dit dat hij door zijn denken helemaal in beslag wordt genomen, het is zijn realiteit. Het is lastig voor hem om in een andere realiteit, degene waarin de meeste mensen leven, mee te doen omdat hij er zo anders tegenaan kijkt. We proberen hier wel betekenis aan te geven maar de realiteit is dat M. vaak ver van andere mensen afstaat. Omdat wij het psychisch lijden soms verwarren met een daadwerkelijke diagnose kunnen we op de verkeerde manier betekenis proberen te geven aan een psychiatrische stoornis. In het geval van M. wordt hem regelmatig gezegd dat wat hij zegt niet klopt. Dat het waanbeelden zijn en dat hij daarvoor een depot moet krijgen met medicatie. Maar desondanks beleeft M. alles wat hij beleeft. Als we dit zouden kunnen zien in het licht van een biologische oorzaak hebben we mogelijk minder de neiging om hier iets aan te doen en juist te accepteren dat dit bij M. hoort. We zouden verwardheid zoals we het noemen in ons mensbeeld kunnen includeren vanuit een biologisch perspectief in plaats van dit uit te sluiten omdat het mogelijk abnormaal is, in onze beleving.

Ons perspectief op psychisch lijden en de verwarring met een psychiatrische diagnose heeft ook invloed op de manier waarop we kijken naar degene die ermee te kampen heeft. Omdat de geestelijke gezondheidszorg zoals al eerder beschreven zich richt op mentaal welzijn gaat het niet alleen meer om de afwezigheid van ziekte maar ook om het hebben van een succesvol leven, aldus Denys. Een succesvol leven is een leven waarin we productief zijn en volwaardig meedoen in de maatschappij. Het is een doel dat we na zijn gaan streven en we denken er ook recht op te hebben. Hier gaat de maakbaarheidsgedachte ook een rol spelen. We denken dat de mens zichzelf en de wereld naar zijn hand kan zetten. Mentaal welzijn is iets wat je met voldoende inspanning kan bereiken. Het is voor iedereen mogelijk (Denys, 2020, 43/44). En hier ontstaat een groot probleem. Doordat we denken dat iedereen verantwoordelijk is voor zijn mentale welzijn en we geen goed onderscheid maken tussen psychisch lijden en een psychiatrische diagnose is er een gevaar dat we ook vinden dat mensen met een psychiatrische diagnose zelf verantwoordelijk zijn voor hun mentale welzijn. Terwijl dit door deze diagnose soms erg lastig te bereiken is. Alleen het slikken van medicatie heeft vaak veel invloed op de mogelijkheden om te werken aan je mentale welzijn. Het leven draait veel vaker om overleven. Je kan je natuurlijk überhaupt afvragen hoeveel invloed je hebt op je mentale welzijn, er zijn zoveel factoren die hierbij betrokken zijn waar je geen invloed op hebt zoals je afkomst en andere biologische factoren. Toch zorgt dit mensbeeld voor een afstand tussen medewerkers in de GGZ en de cliënten die wonen op een terrein. De medewerkers denken dat de cliënt veel invloed heeft en ruimte om keuzes te maken voor mentaal welzijn terwijl dit nog maar de vraag is. Dit is terug te zien met bijvoorbeeld leefstijlprogramma’s en rookbeleid op terreinen. Er wordt verwacht dat cliënten gezonde keuzes maken en stoppen met roken. Maar wat als je weinig te doen hebt en het roken een soort houvast is? Hoe realistisch is het dan dat je keuzes maakt voor je eigen gezondheid terwijl die door je diagnose al verstoord is? Een andere vraag is of medewerkers zelf allemaal constant gezonde keuzes maken, hier speelt de maakbaarheid weer een rol. We suggereren dat je door constant gezonde keuzes te maken je gezondheid kan controleren, maar wie maakt constant gezonde keuzes? Als we dat zelf niet doen, waarom verwachten we dat dan wel van onze cliënten en oordelen we erover als ze dat niet doen?

Als laatste wil ik nog kort ingaan op onze individualistische samenleving. Gabor Maté zegt in zijn boek: “de mythe van normaal” dat we helemaal niet zoveel verschillen van andere sociale dieren. We willen vanuit onze cultuur ons concentreren op de persoonlijke uniciteit maar op een dieper niveau bestaan we nauwelijks als individueel organisme, zegt Bessel van der Kolk, aangehaald door Maté. Dit sluit ook aan bij de manier van opleiden die Maté beschrijft in zijn boek. Als arts werd hij opgeleid om heel individueel naar ziekte en gezondheid te kijken (Maté & Maté, 2022, 257). In zijn boek benadrukt hij hoe belangrijk de maatschappij is en vooral de gemeenschapszin. We moeten voor elkaar zorgen en de zorgzaamheid van anderen voelen, anders leidt dit tot meer ziekte omdat zingeving ontbreekt en we afgescheiden worden van elkaar. Dit gebeurt door individualistisch naar ziekte en gezondheid te kijken (Maté & Maté, 2022, 266). Kunnen we binnen de GGZ en vooral op de terreinen gemeenschappen vormen? Kunnen we vanuit gedeelde menselijkheid met elkaar samenwerken, ook al heeft de medewerker een andere rol dan de cliënt? Kunnen we op een andere, minder individuele manier naar kwetsbaarheid kijken en onderzoeken welke rol verbondenheid hierin kan hebben? Dit begint al binnen opleidingen, hier zou er al minder individualistisch gekeken moeten worden naar ziekte en naar psychiatrische diagnoses. We kunnen het niet oplossen maar het is onderdeel van onze menselijke natuur en nogmaals, we zouden het niet uit moeten sluiten. De verantwoordelijkheid moet niet bij de, in dit geval, cliënt komen te liggen maar we moeten samen kijken hoe we als maatschappij om kunnen gaan met ziekte en gezondheid. We vinden het normaal met elkaar, hoe we werken binnen de GGZ en hoe we met cliënten omgaan. Ik hoop dat we ons gaan realiseren dat we nog veel te doen hebben en over 50 jaar terugkijken en zien dat het zo normaal niet was. Zoals we nu ook terugkijken naar 50 jaar geleden en ons ook realiseren dat we niet terug zouden willen naar die tijd. Alles bij elkaar genomen denk ik dat we de GGZ moeten inrichten vanuit het mensbeeld van onderlinge verbondenheid, zoals Karl Marx die al schetste in 1844: “erbij horen, verbondenheid of sociale betrokkenheid; autonomie: een gevoel dat je controle over je eigen leven hebt” (Maté & Maté, 2022, 166/167). Dit is een belangrijke kernwaarde van de mens en die moeten we niet vergeten omdat we zo praktisch zijn ingericht. Er moet ruimte komen voor reflectie op onze mensbeelden en hoe die ons werken beïnvloeden. En wat verbondenheid eigenlijk betekent binnen de context van de GGZ. Ten diepste zijn we allemaal mens, allerlei mensbeelden lijken ons soms te zeggen dat er verschillen zijn maar zoals Bessel van de Kolk zegt: op een dieper niveau bestaan we nauwelijks als individuele organismen. We moeten ons daarop focussen, die verbinding met elkaar voelen en de kloof overbruggen. En boven alles: vragen blijven stellen, over onze drijfveren, over ons mensbeeld en over onszelf.

Bronnen:

Denys, D. (2020). Het tekort van het teveel: de paradox van de mentale zorg. Nijgh & Van Ditmar.

Maté, G., & Maté, D. (2022). De mythe van normaal: over trauma, ziekte en heling in een toxische maatschappij. AnkhHermes.

Wees welkom om te reageren!